Inleiding
Op een bedrijventerrein in de Gemeente zijn vier bedrijven gevestigd (A, B, C en D). De Gemeente heeft de percelen, waarop de bedrijven zijn gevestigd, als vier verschillende objecten in de zin van de Wet Waardering Onroerende Zaaksbelasting (hierna: WOZ) aangemerkt. De bedrijven zijn aangesloten op een 10 kV-station. Dit station bevat een railsysteem dat wordt gevoed door een aantal kabels vanuit een transformatorstation, dat wordt beheerd door X (de netbeheerder). De bedrijven zijn ieder verbonden met het railsysteem.
Het geschil
X heeft maar één aansluit- en transportovereenkomst (ATO) afgesloten, namelijk met A. X stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ‘inkoopstation’. Volgens X heeft A vier aansluitingen. Zij koopt elektriciteit in op het inkoopstation. De prijs die zij daarvoor betaalt is conform het HS (hoogspanning) / MS (middenspanning) tarief. Het bedrag dat A betaalt aan X verrekent zij vervolgens met de andere drie bedrijven.
A stelt zich op het standpunt dat er vier verbindingen zijn tussen het net van X en de vier onderscheiden WOZ-objecten. Er is derhalve sprake van vier afzonderlijke aansluitingen, hetgeen rechtvaardigt dat X aan elke aansluiting een afzonderlijke EAN-code toekent en opneemt in het door X beheerde aansluitingenregister. Een EAN-code is noodzakelijk om gas- of elektriciteit geleverd te krijgen.
De procedure
A heeft een aanvraag tot geschilbeslechting ex artikel 51 van de Elektriciteitswet (hierna: E-wet) ingediend bij Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM).
ACM heeft in het besluit op de aanvraag van A geconcludeerd dat X niet aan haar verplichting op grond van artikel 2.1.1 juncto 2.1.3 van de Informatiecode Elektriciteit en Gas heeft voldaan door te weigeren vier aansluitingen in het aansluitingenregister op te nemen en ieder te voorzien van een EAN-code. Tegen deze beslissing heeft X bezwaar gemaakt.
Beoordeling van de bezwaren
Om vast te kunnen stellen of A over één of vier aansluitingen beschikt, met bijbehorende EAN-codes, ziet de ACM zich eerst voor de vraag gesteld of sprake is van ‘aansluitingen’. Uit artikel 1, eerste lid, onder b, van de E-wet volgt dat onder een aansluiting wordt verstaan: ‘een of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet WOZ’. Daar komt bij dat wat aan de eigenaar van de onroerende zaak en wat aan de eigenaar van het net toebehoort wordt beoordeeld aan de hand van de artikelen 5:3 en 3:4 BW: ‘de bestanddelen van een zaak behoren toe aan de eigenaar van de zaak’. Dat betekent dat de feitelijke netconfiguratie doorslaggevend is om te kunnen bepalen of sprake is van een aansluiting.
In onderhavig geval betekent dit dat de elektriciteitsverbindingen (tussen het railsysteem en de percelen van A, B, C en D) als vier te onderscheiden onroerende zaken / WOZ-objecten worden aangemerkt. ACM oordeelt derhalve dat er sprake is van vier aansluitingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet en dat het dus niet zo is, zoals X stelt, dat A vier aansluitingen heeft of één aansluiting heeft met meerdere verbindingen.
Dat er sprake is van vier aansluitingen wil nog niet zeggen dat er ook sprake is van vier ‘operationele aansluitingen’. Om over een ‘operationele aansluiting’ te kunnen beschikken, zullen eerst bij overeenkomst, met inachtneming van de wettelijke voorschriften, rechten en plichten moeten worden geregeld.
De verplichting tot het toekennen van EAN-codes is neergelegd in artikel 2.1.1 van de Informatiecode Elektriciteit en Gas. Voor de toekenning van een EAN-code moet er sprake zijn van een ‘operationele aansluiting’. Naast de EAN-code dient namelijk tevens de naam van degene met wie een aansluit- en transportovereenkomst (ATO) is afgesloten in het aansluitingenregister opgenomen te worden.
Omdat er weliswaar sprake is van bestaande aansluitingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de E-wet, maar niet van operationele aansluitingen, kon X de EAN-codes niet in het aansluitingenregister inschrijven. X heeft derhalve niet in strijd gehandeld met artikel 2.1.3 van de Informatiecode Elektriciteit en Gas. Het bezwaar van X is dan ook in zoverre gegrond.
Indien de drie aangeslotenen die (nog) geen aansluit- en transportovereenkomst (ATO) met X hebben gesloten (B, C en D) de netbeheerder verzoeken de aansluiting op te waarderen tot een ‘operationele aansluiting’ en daartoe alsnog een aansluit- en transportovereenkomst (ATO) met X sluiten, mag de netbeheerder een verzoek om EAN-codes in te schrijven in het aansluitingenregister echter niet (meer) weigeren.
Zie voor de beslissing op bezwaar van de ACM:
Voor vragen of opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Hans Koenders.