WINDPARK OOSTPOLDER MAG GEBOUWD WORDEN
Op 4 juli 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een opmerkelijke uitspraak gedaan in het beroep dat is ingediend tegen een omgevingsvergunning voor 21 windturbines in de Oostpolder in Groningen. Op formele gronden is het besluit van het college van gedeputeerde staten van de Provincie Groningen vernietigd. Er was geen verklaring van geen bedenkingen gevraagd aan de provinciale staten, terwijl dat wel had gemoeten. Maar de rechtsgevolgen heeft de Afdeling in stand gelaten, omdat aannemelijk is geworden dat provinciale staten wel zo’n verklaring zouden hebben afgegeven als erom was gevraagd.
Aan Waddenwind B.V. is door het college een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 21 windturbines in de Oostpolder. De Oostpolder is een gebied direct grenzend aan de zuidzijde van het bestaande havengebied Eemshaven. De vergunning is verleend voor activiteiten die zijn vermeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Van de windturbines worden twintig windturbines gerealiseerd in de gemeente Eemsmond en één in de gemeente Delfzijl. De windturbines hebben een vermogen tussen de 3 en 4,7 MW en een tiphoogte van minimaal 198 en maximaal 239 meter. Met het windpark wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de door de provincie Groningen en het rijk afgesproken doelstelling om voor de opwekking van duurzame energie minimaal 855,5 MW aan windenergie in de provincie te hebben gerealiseerd in 2020.
Het huidige provinciale inpassingsplan (provinciaal bestemmingsplan) voorziet niet in de gewenste windturbines en dus diende er een procedure ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo gevolgd te worden. Deze procedure voorziet in het toch verlenen van de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het provinciaal inpassingsplan. Daaronder wordt ook begrepen het bouwen van bouwwerken die afwijken van het provinciaal inpassingsplan.
Indien een omgevingsvergunning wordt verleend voor een activiteit die is vermeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo mag de omgevingsvergunning niet worden verleend dan nadat (in dit geval) provinciale staten hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben. Dit heeft de Afdeling bepaald in de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2660. Tussen partijen is niet in geschil dat zo’n verklaring van geen bedenkingen niet is afgegeven en dus is de omgevingsvergunning vernietigd, maar de rechtsgevolgen heeft de Afdeling in stand gelaten.
De Afdeling overweegt dat provinciale staten van Groningen wegens spoedeisendheid hebben afgezien van het opstellen van een provinciaal inpassingsplan voor het windpark Oostpolder en het college hebben opgedragen de procedure van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, toe te passen. Nadien zijn provinciale staten nog verschillende keren per brief op de hoogte gesteld van het vergunningverleningstraject voor windpark Oostpolder.
Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het terecht dat het college zich op het standpunt stelt dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat provinciale staten akkoord zijn met de verlening van de omgevingsvergunning voor windpark Oostpolder. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat indien aan provinciale staten een verklaring van geen bedenkingen was gevraagd en deze verklaring in ontwerp voor zienswijzen ter inzage zou zijn gelegd, die ertoe zouden hebben geleid dat de verklaring van geen bedenkingen niet zou zijn verleend.
En met name dat laatste is toch wel opmerkelijk. Een zienswijze is een reactie die een belanghebbende aan het bevoegd gezag kan sturen als reactie op een ontwerp-besluit. Bij de besluitvorming houdt het bevoegd gezag dan eventueel rekening met ingediende zienswijzen. Als de Afdeling van te voren al weet dat de ingediende zienswijzen toch niet tot een ander besluit zullen leiden, kan de wetgever de zienswijzeprocedure net zo goed afschaffen. Deze is in het leven geroepen om bestuursorganen zorgvuldige besluiten te laten nemen en daar kan niet zomaar overheen worden gestapt.
Hoe dan ook, de uitspraak betekent dat de procedure niet over hoeft en dat er gebouwd mag worden.
Zie verder de uitspraak: Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2225.
Heeft u vragen en/of opmerkingen over dit onderwerp? Neem dan gerust contact op met Simone Pipping.