BESLUIT ACM: LIANDER HEEFT DOOR FRIESLAND CAMPINA GEVRAAGDE AANSLUITING OP GOEDE GRONDEN GEWEIGERD
FrieslandCampina Nederland B.V. (FCN) exploiteert een kaasfabriek op een bedrijfsterrein in Lutjewinkel. Naast de kaasfabriek staat een melkontvangstinrichting, een tankpark, een utiliteitsgebouw en een kantoor. Op het bedrijfsterrein ligt een stelsel van verbindingen dat onder meer de kaasfabriek en het utiliteitsgebouw van elektriciteit voorziet. Het bedrijfsterrein is via een aansluiting van 2 MVA aangesloten op het openbare net van Liander.
Liander heeft geconstateerd dat FCN het gecontracteerde vermogen structureel overschreed. Vervolgens is er overleg geweest over de mogelijke verzwaring van de bestaande aansluiting, maar dit wilde FCN niet. Uiteindelijk is op verzoek van FCN het bedrijfsterrein (1 WOZ-object) door de gemeente gesplitst in twee WOZ-objecten: het bedrijfsterrein en het utiliteitsgebouw. Zuivelcoöperatie FrieslandCampina U.A. (ZFC) is een coöperatie opgericht door melkveehouders en ZFC houdt alle aandelen in FCN. ZFC was destijds eigenaar van het WOZ-object en na splitsing is zij eigenaar van beide WOZ-objecten en tevens gebruiker van het utiliteitsgebouw. FCN is gebruiker van het bedrijfsterrein. ZFC heeft na de splitsing Liander gevraagd een aansluiting van 2 MVA voor het utiliteitsgebouw te realiseren. Liander heeft dit verzoek geweigerd.
ZFC heeft vervolgens aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de vraag voorgelegd of Liander ten onrechte heeft geweigerd de door haar gevraagde aansluiting voor het utiliteitsgebouw te realiseren. De ACM heeft in haar besluit de klacht van ZFC ongegrond verklaard en vastgesteld dat Liander niet in strijd heeft gehandeld met de verplichting op grond van artikel 23 lid 1 Elektriciteitswet om degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting.
Op grond van artikel 1, onderdeel b, Elektriciteitswet is een aansluiting een verbinding tussen een net en een onroerende zaak, waaronder ook de verbinding met een ander net valt. De aansluitplicht uit artikel 23 lid 1 Elektriciteitswet geldt voor één WOZ-object en een netbeheerder is niet verplicht een tweede aansluiting te realiseren op hetzelfde WOZ-object.
De WOZ-beschikking (van de gemeente) is leidend voor de afbakening van een WOZ-object. “De gewijzigde objectafbakening heeft volgens de ACM gevolgen voor de beoordeling van het geschil.” Eerst werd het volledige bedrijfsterrein aangemerkt als één WOZ-object en kwalificeerde het stelsel van verbindingen op het bedrijfsterrein als een installatie, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel i, Elektriciteitswet. Er was namelijk maar één partij op dat stelsel van verbindingen aangesloten. Na splitsing is er echter naast de eigenaar (ZFC), een derde (FCN) aangesloten op het stelsel van verbindingen. Daarmee is dit stelsel aan te merken als een net. “Dat ZFC en FCN onderdeel zijn van dezelfde groep van ondernemingen en/of eigendomsverknochtheid kennen is voor de kwalificatie van een net niet relevant.” Voor het net is tot op heden geen netbeheerder aangewezen of ontheffing aangevraagd.
Het voornemen van ZFC om het utiliteitsgebouw galvanisch af te koppelen van het stelsel van verbindingen op het bedrijfsterrein en direct aan te sluiten op het openbare net van Liander is volgens de ACM niet relevant voor de beoordeling van het geschil. In de geschilprocedure beoordeelt ACM immers de wijze waarop een netbeheerder zijn wettelijke taken en verplichtingen op grond van de Elektriciteitswet uitvoert of heeft uitgevoerd. Zij kan niet beoordelen of een netbeheerder zijn taken en verplichtingen juist uitvoert in een hypothetische toekomstige situatie.
Voor de beoordeling van het geschil is het uitgangspunt dat het stelsel van verbindingen op het bedrijfsterrein kwalificeert als een net. “Uit de definitie van aansluiting in artikel 1, onder b, volgt dat een verbinding tussen het net van Liander en een net dat wordt beheerd door een ander dan Liander, een aansluiting is. De ACM stelt vast dat er al een verbinding bestaat tussen het openbare net van Liander en het net van ZFC.” Deze verbinding is een aansluiting in de zin van de Elektriciteitswet en deze aansluiting voedt elektriciteit aan ZFC. “ZFC beschikt in die zin dus over de aansluiting op het net van Liander. ZFC distribueert die elektriciteit vervolgens via haar net aan FCN en ZFC. Dat FCN een ATO [aansluit- en transportovereenkomst] met Liander heeft gesloten, acht de ACM in het onderhavige geval niet relevant. De E-wet gaat namelijk in de eerste plaats uit van de feitelijke fysieke werkelijkheid en niet van contractuele afspraken. FCN heeft geen fysieke aansluiting op het net van Liander, maar op het net van ZFC. FCN is daarom geen afnemer op het net van Liander.”
Aangezien ZFC al beschikt over een aansluiting op het openbare net, is Liander niet verplicht om een tweede aansluiting te realiseren. Dat ZFC vraagt om een ‘eigen’aansluiting van het utiliteitsgebouw maakt dat niet anders. “Het utiliteitsgebouw van ZFC is namelijk al aangesloten op haar eigen net, dat op haar beurt is aangesloten op het openbare net van Liander. Op deze wijze is het (Europese) recht op toegang tot het openbare net van ZFC volgens de ACM geborgd, omdat ZFC in staat is het elektriciteitsnet van Liander te gebruiken. Een ‘eigen’ fysieke aansluiting van het utiliteitsgebouw is daarvoor niet nodig.”
Voor ZFC bestaat de mogelijkheid om de aansluiting alsnog te verzwaren en een beheerder aan te wijzen voor het net op het bedrijfsterrein of een ontheffing aan te vragen. Een andere optie is het utiliteitsgebouw afkoppelen van het net op het bedrijfsterrein waarna Liander ZFC wel zal moeten aansluiten.
Klik op onderstaande link voor het besluit van ACM:
Heeft u vragen op het gebied van energie en recht? Neem dan contact op met Simone Pipping of Hans Koenders.