Voorheen was NAM verantwoordelijk voor de schade-afhandeling in Groningen. Dat is op enig moment overgegaan op de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen (TwG) in werking getreden. Op grond van artikel 2 lid 1 van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De werkzaamheden van de TCMG op het gebied van schade-afhandeling gaan op in het IMG en het IMG heeft er nieuwe taken bijgekregen. Het IMG heeft op grond van artikel 2 TwG tot taak schade af te handelen en daartoe aanvragen in behandeling te nemen, de aanspraak op een vergoeding van schade vast te stellen en de omvang van de vergoeding van schade of de te treffen maatregelen in natura vast te stellen. Verder heeft het IMG tot taak om schade te vergoeden en de aanvrager de vastgestelde vergoeding uit te keren of de vastgestelde maatregelen in natura uit te voeren.
Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan en verzoeken om vergoeding van schade in verband met bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld en gasopslag bij Norg worden bestuursrechtelijk afgehandeld. Verzoeken om vergoeding van schade worden echter wél met toepassing van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht beoordeeld. Hoe dat in de praktijk gaat, blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 september 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:3324), die hieronder zal worden besproken.
Eiser heeft schade als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld gemeld (toentertijd bij het CVW). Bij (het primaire) besluit is aan eiser een vergoeding toegekend van € 1.451,18 waarbij twee van de vier schades zijn aangemerkt als niet veroorzaakt en niet verergerd door mijnbouw. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard. In reactie daarop heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is ingesteld tegen IMG, dat pas vanaf 1 juli 2020 de schade behandelt en dus niet het bestuursorgaan is dat het (bestreden) besluit heeft genomen. Een en ander is geregeld in artikel 21 TwG. Op grond van dit artikel worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade en de deelcommissie bezwaar aangemerkt als besluiten van het IMG en het IMG neemt de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden.
Bij de inhoudelijke beoordeling door de (bestuurs-)rechter is het (civielrechtelijke) bewijsvermoeden ex artikel 6:177a lid 1 BW besproken. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de betreffende schade het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, althans dat het IMG niet is geslaagd in het tegenbewijs. Het IMG heeft zich echter op het standpunt gesteld dat, op grond van het advies van een onafhankelijke deskundige, het bewijsvermoeden voor deze schade is weerlegd. De rechtbank heeft in deze uitspraak allereerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is omdat de schade naar zijn aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De rechtbank is van oordeel dat hieruit noodzakelijkerwijs volgt dat uit het enkele feit dat vergelijkbare schades ook elders in het land, waar geen gasbevingen plaatsvinden, worden aangetroffen, niet kan maken dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Verder heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1278) waarin de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de door de rechtbank Noord-Nederland gestelde prejudiciële vragen die onder meer zagen op de toepassing van het bewijsvermoeden.
Het interessante aan deze uitspraak is dat de rechtbank heeft beslist dat met het deskundigenrapport waar het IMG naar verwijst, onvoldoende is gemotiveerd dat de schade met een voldoende mate van zekerheid is veroorzaakt door een andere oorzaak dan de beweging van de bodem door gaswinning maar komt toch tot het oordeel dat het bewijsvermoeden is weerlegd. De rechtbank komt tot dit oordeel doordat zij zelf een deskundige heeft benoemd: de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StaB) en de rechtbank is van oordeel dat op basis van het rapport van de StaB met een voldoende mate van aannemelijkheid vast is komen te staan dat de schade niet is veroorzaakt door beweging van de bodem. Als gevolg hiervan vernietigt de rechtbank het bestreden besluit maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Gelet op de actieve rol van de rechtbank, is het goed mogelijk dat een privaatrechtelijke procedure tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Voor vragen op het gebied van energie en recht kunt u contact opnemen met Margot Gozoglu of Hans Koenders.