Het is dagelijks nieuws: bedrijven die op last van de overheid de deuren hebben moeten sluiten. Het water staat deze bedrijven inmiddels aan de lippen. Het (volledig) wegvallen van de omzet maakt dat zij op termijn waarschijnlijk niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Tot nu toe leidt dat nog niet tot de voorspelde stortvloed aan faillissementen. Sterker nog: in 2020 gingen er in Nederland ‘slechts’ 2703 bedrijven failliet. Nog nooit waren dat er zo weinig. In Groningen was de afname ten opzichte van het jaar daarvoor zelfs 25% (97 in 2019 om 71 in 2020). Het lijkt erop dat crediteuren het onder deze bijzondere omstandigheden niet netjes vinden het faillissement van hun debiteur aan te vragen en dat zij ook wachten op betere tijden.
Desalniettemin kunnen in de kern gezonde bedrijven die voor de coronacrisis goede resultaten behaalden nu opeens geconfronteerd worden met beslaglegging, executoriale verkoop of een faillissementsaanvraag.
Voor deze bedrijven, die in financiële problemen zijn gekomen door de coronacrisis, is de ‘Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV’ in het leven geroepen. De wet is op 17 december 2020 in werking getreden en is bedoeld om de schade aan de economie als gevolg van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken door vermijdbare faillissementen en verhaalsacties te voorkomen.
Bedrijven, die geconfronteerd worden met een faillissementsaanvraag, kunnen maximaal zes maanden ‘uitstel’ krijgen, indien zij (summierlijk) aantonen dat:
- zij hun onderneming door het COVID-19-virus niet op de gebruikelijke wijze hebben kunnen voortzetten, en;
- daardoor tijdelijk niet in staat zijn aan hun betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank zal beoordelen of aan voornoemde voorwaarden is voldaan. Ook zal de rechtbank beoordelen of de schuldeiser door het uitstel niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen wordt geschaad. Wanneer het verzoek wordt toegewezen, kan de aanvrager van het faillissement gedurende het uitstel geen betaling afdwingen van schulden die daarvoor opeisbaar waren. De schuldeiser wordt daarnaast beperkt in zijn mogelijkheden om de overeenkomst te wijzigen, te beëindigen of zijn verplichtingen op te schorten. Een verkregen uitstel kan voor schuldeisers dus verstrekkende gevolgen hebben.
De wetgeving geldt niet alleen voor faillissementssituaties. Ook in geval van beslaglegging, opeising van goederen of de uitwinning van een pand- of hypotheekrecht kunnen bedrijven hier een beroep op doen. Uiteraard onder dezelfde voorwaarden. Dan kan de voorzieningenrechter worden gevraagd het beslag op te heffen of de executie te schorsen. Bedrijven zullen daarbij wel aannemelijk moeten maken dat dit nodig is om de onderneming te kunnen voortzetten. Wordt de vordering toegewezen, dan zijn de gevolgen voor de schuldeiser vergelijkbaar met die van een aanhouding van de faillissementsaanvraag.
Kortom, als ook uw onderneming door COVID-19 liquiditeitsproblemen ondervindt en u wordt geconfronteerd met beslaglegging, executiemaatregelen, het opeisen van goederen of een faillissementsaanvraag, dan adviseren wij u graag over de mogelijkheden.
Ook als u schuldeiser bent en niet langer kunt of wilt wachten tot uw facturen worden voldaan, dan is het van belang om op voorhand te weten wat de gevolgen van de door u geïnitieerde verhaalsacties kunnen zijn. Met name indien sprake is van het niet nakomen van verplichtingen uit langlopende overeenkomsten. Ook dan denken wij graag met u mee!
Neem contact op met Rim Duinker of Tim van Dijken.