Veroordeling conform eis inzake mijnbouwschade – het IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen) wordt op alle punten in het ongelijk gesteld.
In deze uitspraak beoordeelde de rechtbank het beroep van eiser waarvoor Hans Koenders MRICS als gemachtigde heeft opgetreden tegen de gedeeltelijke toekenning van de aanvraag van eiser tot schadevergoeding, wegens schade ontstaan door mijnbouwactiviteiten. De hoofdvraag in deze kwestie betreft de vraag of het IMG een juiste toepassing heeft gegeven aan het bewijsvermoeden van art. 6:177a BW. Meer specifiek, de vraag of het IMG ten aanzien van de verschillende schadegroepen een andere uitsluitende schadeoorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan aanwijzen. Het IMG zal in dat geval het bewijsvermoeden moeten weerleggen, dan wel aan moeten tonen dat er sprake is van een toerekenbaarheid. Zodra geen andere uitsluitende oorzaak aangewezen kan worden, is het bewijsvermoeden niet weerlegd en heeft de benadeelde recht op schadevergoeding.
Eiser in deze zaak heeft een aanvraag tot toekenning van schadevergoeding wegens schade ontstaan door mijnbouwactiviteiten gedaan. Deze aanvraag is gedeeltelijk toegekend op 9 december 2020, dit omdat er volgens het IMG sprake is van schade waarvan het niet uit te sluiten is dat deze door mijnbouwactiviteiten zijn ontstaan. Het IMG is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser en aan eiser is een aanvullende schadevergoeding aan de hand van de beroepsgronden van eiser, deze beroepsgronden zijn opgedeeld in drie schadegroepen.
Schadegroep 1 bestaat uit in totaal 15 schades, waarvan er tien voor 100% vergoed worden. Het gaat in schadegroep 1 daarom om een vijftal schades. Ten aanzien van deze schades heeft het IMG erkent dat de invloed van mijnbouwactiviteiten niet is uit te sluiten. Het bewijsvermoeden wordt daarmee niet weerlegd. Toch wordt er door het IMG in deze zaak soms 50 – 75% toerekenbaarheid aangenomen. Ten aanzien van het vijftal schades gaat het volgens het IMG om roestende ankers, en wordt er 50% toerekenbaarheid in mindering gebracht. Dit is door de rechtbank geheel van de baan geveegd. Een onderbouwing van de deskundige vanuit het IMG dat er sprake is van roestende ankers ontbreekt namelijk. De deskundige van eiser heeft er in het bezwaarschrift reeds op gewezen dat er geen roestende ankers ter plaatse van de schades zijn waar te nemen. Uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland blijft dat bij omvangrijke schade nader onderzoek moet worden gedaan en daarna kan de schade pas naar toerekenbaarheid worden begroot. Er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden voor wat betreft de roestende ankers. Het is met het blote oog niet vast te stellen in welke mate roestende ankers hebben bijgedragen aan het veroorzaken van schade, daarvoor is destructief onderzoek nodig, wat dus niet heeft plaatsgevonden. Het IMG heeft daarmee de aanwezigheid van roestende ankers niet aangetoond, maar enkel veronderstelt. De rechtbank is niet overtuigd van de evidentie van de roestende ankers als schadeoorzaak. Ook is de aanwezigheid van de ankers of roestvorming daarvan in de muur op foto’s niet zichtbaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit op dit onderdeel daarom vernietigd.
Schadegroep 2 betreft een gevel waarvan het metselwerk door forse scheurvorming compleet is losgescheurd waardoor ieder constructief verband in het metselwerk ontbreekt. De scheurvorming loopt door naar de binnenzijde. Eiser is het niet eens met de geadviseerde herstelmethodiek die door het IMG wordt voorgesteld. Ten aanzien van deze schades wordt door het IMG 50% toerekenbaarheid aangenomen, terwijl al vaststond dat schade door mijnbouwactiviteiten niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank stelt voor wat betreft dit punt vast dat er ter zitting niet is bestreden dat er scheefstand van de gevel is waar te nemen en dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd. De herstelmethode dient eiser terug te brengen in de situatie van voor het ontstaan van de schade, waarbij ook de constructieve stevigheid dient te worden betrokken. Het is in dit geval onmogelijk om de schade te herstellen door het vervangen van slechts een gedeelte van het metselwerk, om de schade te kunnen herstellen dient het metselwerk van de gehele gevel te worden vervangen. De deskundige van eiser heeft deze schade begroot op grofweg €22.000,- terwijl het IMG in het verweerschrift een bedrag van slechts +/- €3.800,- heeft toegekend aan eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de door eisers deskundige voorgestelde herstelmethode nodig is om weer in de situatie te komen zoals die was voor het ontstaan van de schade en dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd voor het oordeel dat in het adviesrapport geen toereikende herstelmethoden zijn voorgesteld. Het IMG heeft hier onvoldoende tegenover gesteld.
Schadegroep 3 betreft twee schades over de al dan niet verschoven gebinten. De rechtbank heeft vastgesteld dat over deze schades verschillend is gerapporteerd. Als het gaat om het bestaan van schade hebben (dezelfde) deskundigen van het IMG geconcludeerd dat er zowel schade is als dat er geen schade is. In het eerste adviesrapport van een deskundige van het IMG is aangegeven dat de gebintbalk voor een deel verschoven is van de ijzeren draagbalk en is er geconcludeerd dat er geen sprake is van mijnbouw gerelateerde schade. Als schadeoorzaak is gewezen op de gebruiksbelasting waardoor, door de jaren heen een vervorming van de kapconstructie is ontstaan. In het herziene adviesrapport van de deskundige van het IMG is deze deskundige teruggekomen op zijn eigen eerdere conclusie. Na bestudering van het fotomateriaal zou er toch geen fysieke schade te zien zijn en is er geen sprake van schade.
Het IMG stelt zich uiteindelijk op het standpunt dat de gebintstijl niet is verschoven, als daar wel sprake van zou zijn geweest dan had de kapconstructie vervormd moeten zijn door de geschoorde constructie. De rechtbank stelt omdat er in de eerste opname wel een herstelmethode is geadviseerd, dat er daadwerkelijk iets is te herstellen. De rechtbank gaat daarom uit van het bestaan van schade, die voor vergoeding in aanmerking komt. Er is volgens de rechtbank voorts geen aantoonbare uitsluitende oorzaak gegeven anders dan bodembewering als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Daarnaast zijn er tegengestelde conclusies getrokken over de eventuele vervorming van de kapconstructie. De ene deskundige stelt dat er sprake is van vervorming van de kapconstructie als gevolg van gebruiksbelasting, terwijl de andere deskundige heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van vervorming van de kapconstructie; het bewijsvermoeden is ook hier niet succesvol weerlegd.
Uit het adviesrapport blijkt dat niet af te leiden is dat de ontstane schade uitsluitend is veroorzaakt door de in dit rapport genoemde oorzaken (roestende ankers, verschil in ondergrond en verschuiving van gebinten), het IMG is er dan ook niet in geslaagd om het bewijsvermoeden te weerleggen. Toch is er door het IMG een niet onderbouwd percentage aan toerekenbaarheid doorberekend aan eisers, terwijl de invloed van mijnbouw al vaststond. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, het omstreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel van art. 7:12 lid 1 Awb.
Eiser heeft gelijk gekregen, het IMG is op alle punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank vernietigd het bestreden besluit voor zover is beslist over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding van bepaalde schadenummers. Op grond van artikel 8:72 lid 3 aanhef en onder b Awb neemt de rechtbank zelf een beslissing en bepaalt dat het aan eiser toe te kennen. Het IMG wordt veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en daarnaast heeft de rechtbank aanleiding gezien om het IMG te veroordelen in de kosten van de deskundige.
Kortom is het beroep gegrond verklaard. Het IMG heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom op de toegekende schadevergoeding een reductie is toegepast en waarom het herstel, zoals in het contra-expertise rapport wordt voorgesteld, niet vereist is.
Lees de volledige uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2022:4802) hier.